Gedachten bij Markus 2: 18-22
Voor één van de uitzendingen van het ‘Dagelijks Woord’ dacht ik een paar dagen over deze Bijbelwoorden na. Mijn gedachten cirkelden vooral rond die woorden van de verzen 19 en 20. ’En Jezus zei tegen hen: De bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten terwijl de Bruidegom bij hen is? Zolang zij de Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten, maar de dagen zullen komen dat de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn, en dan, in die dagen, zullen zij vasten.’
Op een gegeven moment schoot mij een veelbesproken preek in gedachten. Niet ver van hier gehouden. Door een predikant die ook wel eens op een Katwijkse kansel stond. Flarden uit die preek laat ik hier volgen.
’Wij kennen (...) uit de Bijbel de aanduiding van de Gemeente als de Bruid. In het Nieuwe Testament wordt herhaaldelijk zó over de Gemeente gesproken. De betrekking tussen God en Israël, tussen Christus en de Gemeente, is die van een heilige liefde als in een verloving. Er is geen Gemeente zonder de bevindelijke gemeenschap met God in de Zoon van Zijn liefde. Voor de innigste gelovigen was daarom het Hooglied altijd het hoogtij-lied van de liefdesband tussen Christus en Zijn Gemeente. Het bezingt de liefdesbetrekking in al haar teerheid en kracht. ’Al wat aan Hem is, is gans begeerlijks’ (Hoogl. 5: 16).’
’En tóch heeft nu de Gemeente, die de Verloofde, de Bruid van Christus is, in de wereld weduwegestalte! Een weduwe
is immers een bruid, die van haar bruidegom beroofd is. En onwillekeurig moeten wij dan denken aan het woord: ’Zolang zij de Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. Er zullen echter dagen komen, dat de Bruidegom van hen weggenomen is...’ (Marc. 2: 19v.)’
’De Bruidegom is (...) gekruisigd, gedood. (...) En om die reden heeft de Gemeente (...) weduwegestalte.’
’Nog eens: een weduwe is een bruid die van haar bruidegom beroofd is. Dat openbaart zij in haar uiterlijke gestalte, omdat het een innerlijke werkelijkheid voor haar is. Hoe mist de Gemeente (...) haar Bruidegom! Hoe treurt zij om Hem, hoe ziet zij naar Hem uit!’
’Door dat gemis is zij zichzelf niet, is zij maar een half mens; neen, minder dan dat! Zij voelt zich berooid, ontluisterd, armzalig. En daarom is het dat zij onwillekeurig in de wereld gaat vasten (Marc. 2: 19). Zij staat niet vooraan, en beweegt zich niet graag op de markt des levens, maar zoekt liever
een plaats terzijde. Zij mijdt de weelde, de uitbundigheid, het vele, en beperkt zich tot het noodzakelijke. Zij neemt tegenover de wereld een duidelijke terughouding in acht. En dat alles niet uit angst en als vlucht, maar omdat haar hart ingenomen is door iets anders. Zij laat veel van de wereld varen, omdat haar ziel (ingenomen) is door andere dingen. Zij is immers weduwe en mist haar hemelse Bruidegom. Dat gemis kan niets en niemand haar vergoeden. ’Ik zocht Hem ’s nachts, ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet’ (Hoogl. 3: 1). En zo zweeft zij tussen hemel en aarde.’
’Het hoort toch ook tot het ware weduwschap, dat zij in haar verdriet trouw blijft aan Hem, die zij mist. Daarom heeft zij een onwereldse schoonheid: haar stilheid, ingekeerdheid, terughoudendheid en trouw aan haar Bruidegom. Daarin komt tot uitdrukking, hoe groot de schatten zijn van Zijn liefde, en hoe zij met brandend verlangen naar Hem uitziet. Vergeleken met de rijkdom, die zij in Hem bezit, zijn haar alle dingen ’schade en drek’ (Fil. 3: 8). Haar schoonheid is een schoonheid niet van deze wereld, maar van de toekomst van haar Bruidegom. Naarmate die toekomst dichterbij komt, wordt zij niet ouder, maar juist jonger.’
’Kent u eigenlijk die Gemeente wel? Verstaat u iets van haar verborgen bestaan? (...) En dan, hoort u zélf tot die Gemeente? (...) Bedenkt, dat u, als dat niet zo is, nog staat buiten de Gemeente van Christus, buiten de liefde van de Bruidegom, buiten Zijn toekomst. Want (...) ’binnen’ is alléén, wie zich persoonlijk heeft laten arresteren door het Evangelie. ’Binnen’ is alléén, wie door de stem van Christus bij name geroepen en uitgeleid is. ’Binnen’ bent u alléén, als uw hart zwevende is geworden tussen hemel en aarde.’
Tot zover uit die preek. Een preek van zondag 17 september 1967. Over Lukas 18: 1-18. Gehouden in de Grote Kerk in Den Haag. Door dr. W. Aalders. Hem is later verweten een uiterst eenzijdige preek gehouden te hebben. En hij kreeg nog méér kritiek op die preek te verduren. Ondertussen geven Bijbelwoord en preek stof tot nadenken. De gemeente als weduwe. Op aarde geen grootspraak. Het allemaal niet op zak. De Heere niet altijd dichtbij. Maar leven in het gemis. En in het verlangen. Hunkerend naar de dag dat ze met haar Heere verenigd zal zijn. Want dan, dan pas zal het weer zijn: ‘alles, alles goed.’
Andere meditaties
Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij: ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn en zal de wereld begrijpen dat u mij hebt gezonden, en dat u hen liefhad zoals u mij liefhad.
©2024 Hervormde Gemeente Katwijk aan Zee
Disclaimer Colofon Privacy & cookies
Webontwikkeling: 2nd Chapter