Wat een kostelijk getuigenis geeft de apostel hier van de vrome aartsvaders. Ze hebben door geloof geleefd en niet door aanschouwen. En van dat geloof hebben ze belijdenis afgelegd, niet met woorden, maar metterdaad: ze hebben beleden dat ze gasten en vreemdelingen op aarde waren.
Nu is, bij alle uiterlijke omstandigheden, het diepste wezen van de gast en vreemdeling, dat hij niet thuis hoort, waar hij vertoeft. Hoe goed hij het overigens ook heeft, zijn heimwee en verlangen trekken hem toch altijd weer heen naar de plaats waar hij thuis is.
Zo was het met deze aartsvaders. Ze waren vreemdelingen op aarde. Ze hadden geen eigen vaderland. Abram had op Gods bevel zijn land en vaderhuis verlaten, en was heen gereisd, niet wetende waar hij komen zou. Hij trok van plaats tot plaats, en zelfs in dat land, dat God hem beloofd had, heeft hij als vreemdeling geleefd. Hij heeft er nooit een handbreed grond bezeten dan alleen een… graf, het graf van Sara. Met Izak en Jacob heeft hij in tenten gewoond. Zo kon hij telkens weer opbreken en voorttrekken. Een vaste woonplaats hebben de aartsvaders niet gekend.
Toch ging ook hun verlangen uit naar een eigen vaderland, maar ze hebben niet terugverlangd naar ’t land waar ze waren uitgegaan. Ook hebben ze zich nooit thuisgevoeld in ’t land dat God ze tot een erfenis beloofd had. Want diep in hun hart gezonken lag ’t heimwee naar dat vaderland dat uitgaat boven Ur en Kanaän. Ze verwachtten de stad die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is. Want God had hun een stad bereid. Ze waren begerig naar ’t betere, ’t hemelse. Ze betoonden dat ze een vaderland zochten…
Dat vreemdeling-zijn belijdt ook de kerk van de nieuwe dag. De christen is een vreemdeling op aarde. Oorspronkelijk was de mens wel thuis op aarde. Zijn gemeenschap met God was toen bestendig. Maar door de zonde is dat anders geworden. Sindsdien zwerft de mens rond op aarde en vindt geen rust. Niet, dat de natuurlijke mens dat zo beseft. Hij gevoelt zich wel thuis in de wereld. Zijn hart bindt hem aan de aarde.
Maar waar de Heere werkt met Zijn Geest wordt dat anders. Het nieuwe leven dat uit God is, trekt het hart naar boven. Het leven van hen die met Christus gestorven zijn, is ook met Christus verborgen bij God. Hun burgerschap is in de hemel. Zo zijn ze dan vreemdelingen op aarde. Ze zijn er gasten en bijwoners. Pelgrims, op reis naar ’t betere vaderland dat God voor hen bereid heeft. ‘Ik ben, o Heer’, een vreemd’ling hier beneên.’
Daar ligt iets weemoedigs in: ‘o, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik wone in de tenten van Kedar.’ Een vreemdeling is niet huis: hij verlangt terug naar ’t vaderland. Zo ook de christen. Het heimwee trekt hem naar boven. Hij mag de pinnen van zijn tenten niet te diep slaan in ’t vreemdelingsland. Hij mag er zich niet thuis gaan voelen. Daar zorgt de Heere voor. Dan worden de Rachels en Sara’s weggenomen. Dan wordt het onvolmaakte gevoeld. Ook is de gemeenschap met God hier niet bestendig. Dat is ‘t allersmartelijkste.
Maar bij alle weemoed ligt er toch ook een zoetheid in dit gevoel van vreemdeling te zijn. Het bewijst dat we burgers zijn van een ander vaderland.
Het vreemdeling-zijn is niet alleen negatief. Het houdt de ziel in spanning, en doet uitstrekken naar ’t betere.
De vreemdelingen zijn pelgrims. Ze verwachten ’t vaderland. De erfenis die God bereid heeft: de ongestoorde gemeenschap met Hem, de bestendige vrede en rust in Hem. Soms, vanaf de ‘liefelijke bergen’ hebben ze ’t uitzicht op ’t Vaderland. Dat geeft nieuwe moed en krachten.
Ook hebben ze een reisgids, het Woord.
Dat doet zingen: ‘Uw inzettingen zijn mijn gezangen geweest, ter plaatse van mijn vreemdelingschappen.’
Moge de begeerten van ons allen zich uitstrekken naar ’t Vaderland. Het is hier ’t land van de rust niet. Het is hier een reis, door de woestijn naar ’t Vaderland.
Die reis is vaak moeilijk en zwaar. Maar straks is ’t einddoel bereikt. ‘Ze gaan van kracht tot kracht en ieder van hen zal verschijnen voor God in Sion.’
Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort;
Elk hunner zal, in 't zalig oord
Van Sion, haast voor God verschijnen.
Let, HEER der legerscharen, let
Op mijn ootmoedig smeekgebed;
Ai, laat mij niet van druk verkwijnen;
Leen mij een toegenegen oor,
O, Jacobs God, geef mij gehoor.
Ds. J.T. Doornenbal
Andere meditaties
Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij: ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn en zal de wereld begrijpen dat u mij hebt gezonden, en dat u hen liefhad zoals u mij liefhad.
©2024 Hervormde Gemeente Katwijk aan Zee
Disclaimer Colofon Privacy & cookies
Webontwikkeling: 2nd Chapter